top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverGinet Balistreri

Voorkomen

Ik heb vandaag de politie gebeld voor een gevallen sierkussentje.


Ja, je leest het goed. Even bij het begin beginnen.

Vanmorgen paste ik minstens acht setjes kleding aan voordat ik vond dat ik wat geschikts droeg. Het mocht niet te ordinair zijn en niet te sexy. Meneer L. zou zijn goede pak -mét stropdas- aantrekken en ik wilde niet al te veel uit de toon vallen. Vroeger maakten mensen vaak het grapje wanneer je netjes gekleed was: “Wat zie je er netjes uit, moet je voorkomen?”

Ja, we moesten naar de rechtbank. Echt.

Er zijn zaken, die je moet regelen voor een hulpbehoevend persoon, die in de rechtbank, door een rechter moeten worden beslist. Dat was best spannend. Je weet met meneer L. nooit wat hij gaat doen of zeggen. Soms begint hij in een serieus gesprek spontaan met raadseltjes over ezels die van een eiland moeten komen zonder door het water te gaan. Veel mensen trappen daar in, in dat grapje. Ik moet toegeven dat ik me al verkneukel op de afloop zodra hij bij iemand begint met het ezelmopje.


Meneer L. verheugde zich op het uitstapje naar de rechtbank. Het is en blijft een uitstapje, iets van meer waarde dan wat dan ook voor eenzame ouderen. Eindelijk ook een goede reden om dat veel te nette overhemd en die nette broek aan te trekken. En eindelijk weer een stropdas aan. “Kan jij dat?” vroeg hij toen ik de stropdas door mijn vingers liet glijden. “Ja, dat kan ik wel, een stropdas knopen”, antwoordde ik. “Oh, waar heb je dat geleerd?” vroeg hij en ik heb daar met een goede reden geen eerlijk antwoord op gegeven. Ik leerde dat namelijk in het mortuarium, tijdens mijn inwerkperiode als mortuariummedewerker. Maar ik vond het niet zo gepast om dat tegen meneer L. te vertellen.

Meneer L. kan niet meer goed lopen dus de rolstoel ging mee in de auto. Een geleende rolstoel van de zorgwinkel. Eentje zonder kussen. Dus we pakten het geknoopte herdershondkop-kussen van de keukenstoel om op de zitting van de rolstoel te leggen.

Het is best een toer om meneer in mijn veel te lage, kleine autootje te krijgen. Daarna kussen van de rolstoel en best wel zware rolstoel inklappen en achterin de -voor de gelegenheid leeggeruimde- auto sjouwen. Maar, het gaat altijd goed. Uiteindelijk. We komen aan op bestemming en weer thuis. Tijdens het rolstoelrollen beuk ik wel eens keihard ergens tegenaan, of kiep ik meneer er bijna uit bij een steile helling, maar er zijn nog geen echte ongelukken gebeurd, waar ik terecht trots op ben.

Bij thuiskomst na het gezellige uitje bij de rechtbank zwiep ik de achterklep van mijn auto open en leur ik dat onding van een rolstoel uit mijn wagen. Ik klap hem open en wil het kussentje pakken. Shit, kussentje. “Oh, meneer, weet u wat er gebeurd is? Ik ben uw kussentje verloren.” “Oh nou ja jammer dan hoor”, zegt meneer L., maar ik ken hem langer dan vandaag. Morgen gaat hij over de zeik dat zijn kussentje weg is. Een cadeautje van een vriendin. Onvervangbaar. “Meneer, ik heb hem bij de parkeerplaats op het dak gelegd en ben hem vergeten van het dak te halen”, zei ik. “Ach laat maar”, probeerde meneer L. me gerust te stellen. Maar ik stond er op dat ik terug zou rijden naar de parkeerplek om te kijken of hij daar nog lag. Ik bracht meneer L. naar binnen en sjeesde met mijn auto terug naar de plek waar het kussentje op mijn dak gelegen had. Daar lag hij niet. Wat jammer. Ik dacht na: “Hij zal pas bij een goeie scherpe bocht van het dak gevallen zijn.” Ik reed de route die we naar huis waren gereden. De rotonde, daar kon hij in de berm liggen. Ook niets te zien. Het viaduct in dan. Ja! Daar lagtie! Midden in het viaduct, en ook in het midden van de twee rijstroken. Best een riskante plek om zomaar even te pakken. Ik reed nog een rondje om te kijken waar hij precies lag en parkeerde daarna de auto iets verderop. Het was middelmatig druk bij het viaduct. Kon ik er in wandelen om dat kussentje te pakken? Nou, eigenlijk niet. Er was geen ruimte voor voetgangers in het viaduct. Alleen een stoeprandje van 15 cm breed. Ook geen vluchtstrook in het midden. Zelfs geen mini-vluchtstrookje. Alleen maar een streep. Ik keek naar het best wel aanwezige verkeer. Als er nu even niks aankomt kan ik misschien hard rennend dat viaduct in sneaken, kussentje pakken en snel, mezelf zo smal mogelijk makend, langs dat smalle randje terug eruit lopen. Het zou bezopen gevaarlijk zijn, oké, maar was het eventueel een mogelijkheid, vroeg ik me bij mezelf af. Er bleven auto’s aankomen. Dit ging hem niet worden. Zo, was dat even frustrerend. Straks kwam ik weer thuis bij meneer L. en dan zou hij vragen: “En, heb je mijn mooie dierbare kussentje gevonden?” Dan zou ik moeten antwoorden dat ik hem wel heb zien liggen op straat maar dat ik hem niet durfde te pakken.

Ik liep terug naar de auto en dacht even na. Toen pakte ik mijn telefoon. Ik ga het gewoon doen. Kan mij het bommen. Ik belde de politie. De mevrouw aan de lijn waarschuwde ik vooraf dat er een aparte vraag aan ging komen. Toen ik vertelde dat ik een kussentje op mijn autodak was vergeten en dat dat nu middenin een viaduct lag, was ze even stil. “Mevrouw?” “Uh ja, ik hoor u. maar wat is uw melding nu precies?” Mijn brein schoot in standje ‘creatief’. “Nou”, zei ik, “het ligt nu midden op de weg in dat viaduct, en dat is echt gevaarlijk want het kussentje is bruinig met een hondenkop erop en mensen denken dan dat er een dier ligt en trappen op de rem. “Oh, zo”, zei de politietelefoonmevrouw. Ze noteerde daarna alle gegevens over de exacte locatie van het plaats delict. “Ik ga er melding van maken, dan denk ik dat iemand van de politie of de gemeente het weg komt halen”, zei de mevrouw aan de lijn. “Oh, als ze het dan weghalen, is het dan officieel een gevonden voorwerp?” “Ja, dat denk ik wel.” “Wordt het dan ook bewaard bij de gevonden voorwerpen?” “Uh ja, ik denk het.” “Nou, in dat geval wil ik het kussentje wel graag terug, want het is van een oude meneer die het cadeau heeft gekregen en het wel graag terug wil.” “Oh, oké, ja, dan kunt u de gemeente bellen”, was het antwoord van de mevrouw.


Toen ik even later bij meneer L. thuiskwam en het slechte nieuws vertelde bracht ik meteen het goede nieuws er achteraan. Meneer L. is namelijk dol op telefoneren. Hij begint en eindigt er zijn dag mee. Dagelijks belt hij klantenservices, de huisarts, de bewindvoerder, zijn huishoudelijke hulp, de woningverhuurder, enz. enz. Hij heeft een keer nadat hij een brood in de winkel zag liggen voor €3,50 de politie gebeld. Hij vond het schandalig die prijs. Wat dat aangaat leer ik wel van hem. Wat te doen bij verloren kussentjes? Juist: de politie bellen!

“Meneer, ik heb de politie al gebeld, maar u mag morgen de gemeente bellen.”

“Oh ja, moet ik de gemeente bellen?” glunderde hij.

“Ja, en dan vragen of uw kussentje bij de gevonden voorwerpen ligt.”

Meneer verheugt zich er nu al op. Ik eet mijn schoen op als het kussentje er nog ligt ook.



Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page