top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverGinet Balistreri

Grafschennis voor het goede doel

Als ik zeg dat ik nooit rare dingen heb gedaan in mijn leven dan lieg ik.

Mijn memoires bevatten een bonte verzameling van lijken in kasten. Ik zal er eentje uithalen.

 

In het kader van re-integratie startte ik na een periode van arbeidsgebrekkig zijn met vrijwilligerswerk. Na een amateuristisch sollicitatiegesprek mocht ik gisteren beginnen bij de dierenambulance. Als chauffeur, als planner, als schoonmaakster, als dierenverzorger en als maatschappelijk werkster. Eén van de maatschappelijke neventaken was het vermaken van eenzame ouderen. Niet echt een rotklus. Ouderen zijn anders dan niet-ouderen. Je zou bijvoorbeeld nooit een reep chocola van een veertiger krijgen. Van een hoogbejaarde, hulpbehoevende vrouw wel. Die doen dat. Oude mensjes geven graag. En zijn al dankbaar voordat je daadwerkelijk wat gedaan hebt.

 

Dat was ook het geval met de mevrouw van Riesa. Ik weet de naam van die mevrouw niet meer, maar wel die van haar poes. Riesa was een zwartwitte, volslanke kattin met sterallures. Een ‘blijf-van-mijn-lijf-kat’. Wanneer Riesa naar de dierenarts moest voor de jaarlijkse prikjes werd de hulp van de dierenambulance ingeschakeld. Met een speciale kooi werd de poes onder lichte dwang geëscorteerd naar de dierenarts en weer netjes pissed-off thuisgebracht. Bij wijze van gevarengeld kregen we een reep chocola. De mevrouw stopte dat bij de deuropening geheimzinnig in mijn hand, alsof we net een drugsdeal overeengekomen waren.

Op een dag is deze mevrouw dood aangetroffen in haar huis. Poes Riesa had dagenlang alleen in het huis gezeten. Ze was dit keer niet alleen pissed-off, maar ook verdrietig, zelfs depressief. De dierenambulance werd door de politie gebeld om de poes te komen weghalen. Dat was nog een dingetje. Niet alleen omdat ze moeilijk te lokken of vangen was, maar omdat ze zich heel goed had verstopt. Ze was onvindbaar. Na een half uur zoeken en pss-pss-geluidjes maken vond ik haar in een plooi van het lange velours gordijn. Ze moest naar het asiel. Daar ging ze resoluut in hongerstaking. Want een asiel was te min voor Madame Riesa. Na dagenlang nog geen brokje aangeraakt te hebben pakte ik de activistische poes op en stopte ik haar in een vervoersmandje. Dit keer zonder verwondingen. Ze was te zwak en down om te vechten. Ik nam Riesa mee naar huis. En daar veranderde ze van lieverlee in een schootpoes. Het kan verkeren. Riesa heeft nog een jaartje met volle teugen van haar oude poezendag genoten, tot het tijd was haar oude vrouwtje in de hemel op te zoeken.

 

Ik heb leuke herinneringen aan ouderen die de dierenambulance belden. Een oudere heer liet me vaak voor een zogenaamd gewond vogeltje opdraven. Nog bezig met mijn parkeermanoeuvre werd ik al warm onthaald. Of ik koffie met een stroopwafel lustte. De bejaarde man kwebbelde aan één stuk. Wanneer ik kans zag om naar het vogeltje te vragen, kwamen de smoesjes. Dat die nèt was weggevlogen bijvoorbeeld. Zo’n bezoekje werd met regelmaat herhaald. Ik plande het op gegeven moment maar in de agenda: ‘dinsdag vogeltje/koffiedrinken om 11:00’.

 

Dan was er die mevrouw die de dierenambulance belde voor een spin in huis.

“Is de spin gewond?” vroeg ik met stalen stem door de telefoon. “Nee, dat niet”, antwoordde ze. “Ja, maar wij komen alleen voor gewonde dieren”, legde ik uit. “Ik betaal je”, zei ze ferm. En zo ben ik een aantal keren, gewapend met leeg boterbakje, een spin gaan ‘redden’ voor een tientje per keer. Dat ging in de donatiepot. Daardoor voelde ik me minder schuldig aan afpersing. Ik liet de spin wel meteen voor de deur weer los. Want ja, dat was zijn leefomgeving. Ik heb geen idee of ik iedere keer dezelfde spin in dat boterbakje heb gehad, maar de donatiepot vaarde er wel bij.

 

Het takenpakket van de dierenambulancevrijwilliger is dus breed. Zelfs opgravingen en grafschennis bleek onderdeel van de activiteiten. Ik vroeg me al af waar die schep die achterin de bus hing voor was.

 

Het was Tweede Paasdag 2009. Door het onverwoestbare Nokia-mobieltje van de dierenambulance vroeg een deftige damesstem of ik tijd had om even langs te komen. Toen ik vroeg waarvoor, was het antwoord: vanwege een mogelijk probleempje. Meer wilde ze door de telefoon niet kwijt.

De deftige dame woonde aan een deftige singel in een deftige villa. Zelfs de tuin was deftig. En groot. De singel was uitgestorven. Het enige geluid dat ik hoorde was het alarm van een merel. De dame kwam me tegemoet lopen in de tuin. Ik keek om me heen. Het leek wel een park. Met gedempte stem, alsof het staatsgeheim was, deed ze haar verhaal. “Nou, mevrouw, het geval is, ik had een dag of drie geleden een kat aangetroffen in mijn tuin. Een overleden kat. Een prachtig beestje. Ik wist eigenlijk niet zo goed wat ik ermee moest. Gisteren kwam mijn zoon op visite en die zei dat ik hem in de kliko kon doen. Nou ja, het idee alleen al. Dat doe je toch niet? Dus toen heeft hij hem in de tuin begraven. En vanmorgen zat ik ineens te prakkiseren, stel dat zijn baasjes hem zoeken. Dus mijn vraag aan u is, kunt u hem opgraven?” Ik liet die vraag een paar lange seconden inzinken en kon geen nee zeggen. Ik liep naar de bus om de schep te pakken. Terug in de tuin wees de dame naar een rozenstruik. “Daar ongeveer moet hij liggen. Ik begon te graven. Een halve meter in de grond verder, kwam de dame boven het gat hangen. “Nee, ik geloof toch niet dat het hier was.” Ik moffelde de grond terug in het gat. “Het was dan bij deze struik, denk ik.” Ik begon aan mijn tweede kuil in die immens grote tuin. Ook daar stuitte ik op niks katachtigs. “Och heden, ik weet het niet meer waar het was”, stamelde ze. De dame was te lief en schattig om ongeduldig te worden. Ik deed de dikke ambulancejas uit en stroopte de mouwen van mijn sweater op. De dame wees een volgende, mogelijke plek aan. En nog één, en nog één. Vijf opgravingen verder riep ik: “Bingo!” De dame was een eindje verderop andere potentiële graafplekken aan het uitkiezen. Ze kwam na mijn roep opgewonden aan getippeld. Ze boog zich over het gat. Bruingrijze haartjes kwamen boven de aarde uit. Ik legde de schep weg en ging met mijn handen verder. Kattenpootjes kwamen tevoorschijn. “Ooochh, ja dat istie!” riep ze uit. Als een hond die zijn bot opgraaft veegde ik hurkend de aarde rondom het beestje weg, zodat ik hem uit het gat kon tillen. Ik legde hem op een deken en haalde de meegebrachte chipreader over zijn lijfje. ‘Bliep!’ “Hij heeft een chip”, riep ik, alsof we een schat gevonden hadden.

In die tijd hadden we nog geen internet op de telefoon, dus ik nam de kat mee naar het asiel. Ik vond via de online database de eigenaar. Die was inderdaad al twee dagen aan het zoeken naar zijn kat. Ik ben voor transparantie en eerlijkheid maar ik kreeg het niet over mijn lippen dat zijn kat begraven was geweest. Ik wilde ook voorkomen dat de eigenaar boos zou worden om de onbedoelde uitvaart. Dus ik zei er niks over. De eigenaar wilde zijn onfortuinlijke kat zo snel mogelijk op komen halen. Met mijn stomme kop zei ik dat dat geen enkel probleem was. Hij zou er binnen een half uurtje zijn. Ik liep naar de keuken waar ik de deken met kat had neergelegd. Ik vouwde de deken open. De kat was van top tot teen bedekt met aarde. Zo kon ik hem natuurlijk niet tonen. Als een malle ben ik de kat gaan borstelen. Ik had nog een klein half uur. Overal zat de aarde, tussen de teentjes, in zijn oren, in zijn bek. Ik had het warm tijdens het graven van vijf kuilen, maar nu zweette ik echt peentjes. Ik keek op de klok. Nog een kwartier. Met een washandje en handzeep waste ik het kopje voorzichtig en bij gebrek aan föhn wreef en blies ik het droog. De bel ging. Paniek. Ik was bijna klaar. De bel ging weer. Ik moest nu echt open doen. Ik beloofde de levenloze kat dat ik zo terug was en ging de man binnenlaten. Ik zei dat hij even plaats kon nemen op de bank, dat ik zo bij hem kwam. Een gestreste vijf minuten later had ik de poes mooi liggen in een mandje met een fris, nieuw dekentje. De man heeft de kat met tranen in zijn ogen mee naar huis genomen. Bij de deur vroeg hij: “Waar is hij nu eigenlijk gevonden?” Ik heb toen gejokt. Toen de man zei dat hij zijn Tommie, want zo heette de kat, in de tuin ging begraven, heb ik niks gezegd en mijn gezicht strak gehouden.


Vanaf die dag kan ik niet meer over de singel rijden zonder een blik in die tuin te werpen en aan de kat te denken. Zelfs na vijftien jaar, en vele malen langsrijden, lukt het me nog niet.


Dierenambulance chauffeur verhalen
Ginet in de oude dierenambulancebus

Recente blogposts

Alles weergeven

Voorkomen

bottom of page