
In de regel heb ik niks met tradities, maar eieren verstoppen met Pasen kan geinig zijn. In een beetje rommelig huishouden wordt het ‘Zoeken voor gevorderden’. Helemaal wanneer de achter- en voortuin meedoen. En de bovenverdieping, en vliering.
Zodra mijn kinderen konden lopen, verstopte ik de avond voor Pasen geestdriftig eieren voor ze. Eerst ongekookte eieren, maar later -heel verstandig met kleine kinderen- gekookte exemplaren. Uiteraard hielp ik de dreumesjes de eerste jaren een beetje. Met hints als ‘koud’ of ‘warm’ bijvoorbeeld. Ik tjilpte: “Iiiijjjjskoud, je bevrieeeest” en “Oooeeeh, warrum, je brandt je handen!”
Eieren zoeken bleek populair bij peuters. Daarom organiseerde ik ter ere van de verjaardag van mijn tweekoppige kroost een eizoekfeest. In hartje zomer, in het Kippenbos in Wijngaarden. Het Kippenbos is een strook ouderwets poldergebied met hier en daar een verhard weggetje. Het wordt vooral gebruikt als kippendumpplek. Een deel van de gedumpte kippen en hanen scharrelt er euforisch rond. Een ander deel eindigt als delicatesse voor de roofdieren die in de polder leven. Het Kippenbos is ook een populaire ontmoetingsplaats voor homo’s, maar dat wist ik toen nog niet.
Het uitgenodigde groepje peuters, mijn eigen jong en ik negeerden ze. De geheimzinnige mannen in hun subtiel geparkeerde auto’s. Eieren waren belangrijker. We huppelden het gras op. Ik was nog jong en had nog een goed geheugen. Ik wist precies waar ik de avond ervoor de eieren had verstopt. Ook toen stonden er auto’s met geheimzinnige mannen, maar die hadden geen interesse in een vrouw die met een mand vol eieren de bosjes insloop. Pas jaren later begreep ik waarom.
Halverwege het eizoekfeest stond een knutselsessie op het programma. We maakten van rood karton kaboutermutsen. Openlucht-knutselen. Als er een wedstrijd ‘Leukste verjaardagsfeest ooit’ bestond, hadden we de hoofdprijs gewonnen. Na de groepsfoto van vijf kleine kaboutertjes met big smiles gingen we weer eieren zoeken. De kippen en hanen scharrelden om ons heen. “De kippen zoeken ook mee”, maakte ik de peuters wijs. Een jongetje, waarvan ik de naam vergeten ben, maar die een beetje sloom was, had nog geen één ei gevonden. Ik hielp hem een beetje. “Zie je daar dat paaltje? Volgens mij heeft nog niemand daar gekeken of er een ei ligt.” De jongen sjokte naar het paaltje en knielde neer. Hij schoof het lange gras opzij en krijste: “Jaaaaa, ik heb er één!” Met vijf voldane, met eieren zeulende kabouters liep ik terug naar de auto. Opeens hoorden we achter ons een kip tieren. We draaide ons om. Het hennetje trappelde ongeduldig kakelend in het gras. Het slome jongetje trok aan mijn mouw. “Ze wil haar ei terug”.
Het besef dat het jongetje er geen barst van geloofde dat de eieren van de Paashaas waren verwarde me even. Hij was ervan overtuigd dat de gevonden eieren van de kippen in het Kippenbos waren. En dat is een logischere gedachte dan eieren van een haas, of van een moeder die voor de lol eieren in de polder verstopt.
We legden het bij de AH gekochte 3-sterren scharrelei samen terug in het gras. Ik hoorde het jongetje ‘sorry’ zeggen tegen de kip.
Ik ben de moeder van een tweeling. Dat is met verjaardagen handig, zeker als je zulke arbeidsintensieve verjaardagsfeestjes geeft. Tot hun twaalfde jaar verplichtte ik mezelf aan tradities te doen. De tweeling is nu dertig en ook zij hebben niet zo veel met tradities. Ze doen in ieder geval niet meer aan Paaseieren zoeken. Er is misschien een link met ervaringen uit hun jeugd.
Een keer, op Paasavond, heb ik het op een zuipen gezet, terwijl de eieren nog verstopt moesten worden. “Dat doe ik erna wel”, dacht ik. De volgende ochtend schreeuwden twee Paaskinderen me wakker. De kids waren er helemaal klaar voor: eieren zoeken!
Een razendsnel opkomende kater bonkte op het gebied in mijn hersenpan waar een geheugen hoort te zitten. Eieren… Zoeken… Kinderen…
Oh ja, ik was moeder en ik had de avond voor Pasen maar één taak: eieren verstoppen. En die taak had ik verzaakt met mijn beschonken knar.
“Ga maar vast zoeken, ik kom zo”, beloofde mijn slechte ik de tweeling. Na een paracetamolletjesontbijt slofte ik de achtertuin in. Ik zag twee ijverige jongetjes bloempotten optillen om eronder te kijken. “Binnen hebben we overal al gezocht, daar ligt niks”, wisten ze me te vertellen. “Zeg eens ‘warm’ of ‘koud’, mama?” “Uuuhhh ijskoud”, kreeg ik met moeite over mijn lippen. Ik zocht nog een minuutje of tien mee, omdat ik nog niet kon geloven dat ik echt vergeten was de eieren te verstoppen. De kinderen gingen, wonderwel nog steeds gemotiveerd, boven in mijn slaapkamer zoeken. Ik hielp mijn geheugen een beetje en keek in de koelkast. Alle te verstoppen eieren lagen er nog. Wat een rotmoeder ben ik. Opeens hoorde ik gejuich boven. “Ei gevonden!” klonk het in koor. Huh? Dat kan niet. Alle eieren lagen nog in hun doosje in de koelkast. De jongens kwamen met een tinnen juwelendoosje naar beneden. Ik bewaarde daar schelpen in. Ik had het zeker drie jaar niet meer geopend. Er lag een ei in. Tenminste, alleen de schil nog. De binnenkant was vergaan. Het bleek een ongevonden paasei van minstens drie jaar terug. Hoe leuk is dat? Toen de jongens verder wilden zoeken op de vliering heb ik een einde gemaakt aan deze psychische marteling. Ik opende de koelkast en riep met opgewonden stem: “Kijk nou wat ik vind: alle tien eieren tegelijk!” Dit grapje viel niet zo in de smaak bij de jongens.
Het jaar erna was het uiteraard -want we zijn alle drie tenslotte Balistreri’s- paybacktime. Onbewust en onbedoeld, maar het was de tweeling gelukt om de stand Paasmiskleunen op 1-1 te krijgen. Dit keer was ik wat moeilijker wakker te schreeuwen en waren ze zelf maar eitjes gaan verstoppen. Ze verstopten een stuk of zes eitjes. Chocolade eitjes. Toen ik volgens de tweeling ‘warm’ en ‘heet’ was, met mijn hand voor de kleine tv met ingebouwde videospeler, werd langzaam duidelijk waar het eitje zat verstopt. Het was er alleen niet meer uit te krijgen. Chocolade eitjes smelten in een gleuf van een videorecorder. Wisten we dat ook weer. Ik heb nog geprobeerd met mijn nagels wat vervormde chocoprut eruit te peuteren. Einde videorecorder. En 1-1 dus.
Het jaar erna vierde ik wederom op Paasavond een solistisch alcoholgerelateerd feestje. Maar dit keer ging het me niet overkomen om weer die eieren vergeten te verstoppen. Nee, ik was niet de ideale moeder, maar zó slecht was ik nou ook weer niet.
Met mijn glaasje lekkers in de ene hand, en een steelpannetje in de andere hand, speelde ik brave huisvrouw in de keuken. Water. Eieren moeten in water als je ze gaat koken. Zo, dat ging al goed, man. Ik bleef in de keuken drinken totdat de eieren gekookt en verstopklaar waren. Dit jaar zou het Paasfeest op rolletjes lopen. Na het volgende glaasje wist ik mezelf nog heel goed te vertellen dat je eieren na het koken moest laten ‘schrikken’. Dat zorgde voor veel solo-lol in de keuken. Trots als een pauw danste ik met de geschrokken eieren in het pannetje en een vers ingeschonken glas naar de woonkamer. Ik ging nog even mijn berichtjes checken achter mijn bureautje en toen ging het fout. Een van mijn beste, en grappigste, vrienden was online, en ook aan het drinken. Ik kan me nog herinneren dat ik schuldbewust naar het pannetje met eieren heb gekeken. En dat ik tussen het schaterlachen en berichten sturen door de eieren één voor één op mijn schoot legde. Waarom weet ik niet. Ik heb nog vage herinneringsresten van het beeld van die eieren op mijn schoot. Daarna moet mijn brein gedacht hebben: ‘Ja doei, dit ga ik niet in het geheugen opslaan.’ Ik herinner niets meer vanaf dat moment. Ik werd de volgende ochtend wakker van de tweeling. “Mama, je zal wel weer vergeten zijn de eieren te verstoppen.” Ik probeerde na te denken en antwoordde: “Dat weet ik niet meer.” We liepen naar de keuken. Ik opende de koelkast. De eieren waren weg. Toen ging me iets dagen: ik had ze gekookt. “Mama, je weet toch wel of je ze verstopt hebt of niet?” “Wacht even.” Ik liep mijn geheugen achterna naar mijn bureautje. Daar stond het steelpannetje, zonder eieren. In een flits kreeg ik visioenen van eieren op mijn schoot. “Ik weet het echt niet meer”, zei ik.
We gingen zoeken. Ik heb me werkelijk rot gezocht en vond er twee terug, op best wel doordachte plekken. “Ben ik warm of koud?” vroeg mijn zoon. “Geen idee”, zei ik. “Bah, wat flauw zeg!” hoorde ik hem mopperen.
Uiteindelijk had hij er twee gevonden. Mijn andere zoon had er vier gevonden en ik drie. Dat betekende dat er nog één ei ergens verstopt lag. We gaven het op. “Die vinden we volgend jaar misschien wel”, grapte ik.
Mijn kinderen zijn inmiddels volwassen en het huis uit. Nooit is dat ene ei nog gevonden. Ik zal wel honger gehad hebben die avond.
Comments