top of page
Zoeken

Het parfum van M.

Foto van schrijver: Ginet BalistreriGinet Balistreri

Bijgewerkt op: 28 dec 2022

Ik kende de geur. Neusmishandeling. Ontelbaar keren reed ik na mijn werk in het mortuarium naar huis met het niet te negeren aroma van rottend vlees in mijn aura. Het leek of de stank zich tussen mijn neusgathaartjes genesteld had in de tijd dat ik boven het levenloze lichaam had gehangen met mijn hoofd. Na mijn nachtdienst ging ik ermee slapen, om er ‘s middags weer mee wakker te worden. Het geheugen van een neus heeft ruimte voor veel data. De geur van ontbinding is één van de vele bijzondere herinneringen aan mijn carrière als ‘Medewerker Postmortale Zorg’, zoals dat netjes heet.


Mensen zijn onwetender dan ze zouden willen weten. Ze kennen veel dingen niet, omdat ze er simpelweg nooit mee te maken hadden. Wie weet bijvoorbeeld hoe een uit het water gevist dodelijk overschot ruikt, om maar iets te noemen. Of de lucht van een overleden persoon met weinig tot geen familie of vrienden. Een ‘vinding’ is het kille vakjargon daarvoor. Mensen die dagenlang, soms maandenlang, dood in hun huis hebben gewacht, op iemand die eindelijk de overblijfselen van het triest geëindigd leven komt ophalen. De ervaring is al moeilijk uit te leggen, maar de geur ook. Je moet dat zelf geroken hebben om er een idee van te hebben.


Het parfum van M. kwam in de buurt. Iets minder sterk, maar verder eigenlijk hetzelfde. Het was naast de geur van eenzame overledenen ook de geur van vrijheid. Niks moet, alles mag. En mag het niet dan doe ik het toch. Dat is vrijheid.

M. is een ex-vriendje van me, van heel lang geleden. Nu is hij een niet meer te helpen dakloze. Ik noem M. geen zwerver. Hij zwerft niet. Hij blijft in dezelfde stad, bij voorkeur onder de mensen. Het liefst in het drukke centrum of bij uitgaansgelegenheden. Misschien voor de gezelligheid, misschien puur om de vergrootte kans op gratis aangeboden alcoholische drank. Zonder overdadig te bedelen krijgt M. restjes bier, of als hij geluk heeft een vol glas. De gulle gever is medeplichtig aan zijn dood als M. mijn eerstvolgende vinding wordt, heb ik vaak gedacht als ik zag dat iemand hem een biertje aanreikte.

Wat heb ik vaak gefantaseerd over het mooi maken van de overleden ernstig verwaarloosde M. Ik zou hem wassen met babyshampoo en zelfs scheren. De mensen op zijn uitvaart zouden versteld staan hoe knap hij eigenlijk was.

Later heb ik mezelf gestraft voor deze egocentrische fantasieën. M. wilde niet gewassen worden, en al helemaal niet geschoren. Hij wilde ook niet doodgaan. Iedere keer dat ik hem zag dacht ik: ‘Die ligt morgen levenloos op een bankje in het park’. Maar geen mens is zo sterk als een doorgewinterde dakloze. Niet kapot te krijgen, lijkt wel.

Het was volgens M. mij bijna gelukt: hem kapot krijgen. Met zeep.


M. lag te snurken op de tot bed omgeturnde bank. Poes Minoes lag bovenop hem. Dieren hebben niet zo’n moeite met lichaamsgeurtjes als mensen. Ik had M. in huis genomen. Weer eens wat anders dan een aanloopkat. Die geur van lang opgespaarde viezigheid, dat moest maar even. Ik zou hem wel zo ver krijgen dat hij onder de douche ging, dacht ik overmoedig.

Het kostte wat overredingskracht, humor, liefde en geduld maar hij ging na vier dagen akkoord: hij ging zich wassen. We liepen samen naar boven en onder verbaal protest kleedde hij zich tergend langzaam uit. De lagen kleding werden op een hoop gelegd en vormden na de vierde laag een berg goor textiel in mijn waskamertje.

De buitenste laag kleding lag apart. Die mocht niet gewassen worden waarschuwde M. met opgeheven vinger onder mijn neus. Voor de buitenwereld, collega daklozen, of de alcoholverstrekkers, moest zijn outfit hetzelfde blijven. De nieuwe overjas en de gympen die ik voor hem had gekocht hoefde hij niet. De nieuwe sokken, hemd, onderbroek, shirt en lange onderbroek wel. Weer wat geleerd, dacht ik bij mezelf. De daklozen kunnen niet zomaar ineens overschakelen naar zichtbaar schoon en netjes, dan komen ze in de problemen in hun daklozenwereldje.

Onder de hete stralen van de douche kwam het volgende bezwaar naar boven. “Neeeeeee, geen zeep!” jammerde M. “Maar het is Majazeep!” piepte ik verontwaardigd. Met wat grappen en grollen zat hij even later onder het zeepschuim. “Als ik ziek word is het jouw schuld.” “Nee man, je wordt niet ziek van zeep”, zei ik. “Dan had de koningin allang dood moeten zijn, als je van zeep ziek wordt. Die is echt superschoon en ruikt naar roosjes.”

Die avond hadden we een serieus gesprek. Hij huilde en liet zijn gebroken hart zien. Ondanks zijn ellende was hij moe van alle goede bedoelingen van anderen. Zijn wereld was de beste wereld die er was. M. wilde eigenlijk het liefst dat ik mijn baan en huur op zou zeggen en samen met hem dakloos zou worden. Ik had het tegenovergestelde plan. Maar ik kreeg steeds meer begrip voor zijn halsstarrig vasthouden aan die vrijheid die hem zoveel waard was.

De volgende dag was de eerste dag dat zijn ontbijt niet uit rode wijn of bier bestond. Hij had sap gedronken en stond in de keuken een ei te bakken. Het ging de goede kant op, maar hij kreeg wel steeds meer praatjes. En hij had er al zoveel. Het luisterend oor van de avond ervoor had ik graag, maar het zelfverzekerde gefilosofeer uit het murw geblowde brein van M. was doodvermoeiend. Ik ging er, tegen beter weten in, tegen in met mijn visie. Hij hoorde het niet eens. Een en al monoloog wat uit die spraakklep kwam.

Die nacht kwam hij niet terug. De volgende dag ook niet, en de dag erna ook niet. Na een maand kwam hij met veel bombarie mijn huis binnen, door de achterdeur die ik speciaal voor hem van het slot liet. Hij was opgepakt en had even in de bak gezeten. En voor de zoveelste keer, op een moment dat hij net goed afkickte, weer vrij gelaten zodat hij weer meteen de Poolse super in kon sjezen voor een fles wijn van anderhalve euro. Op mijn vraag of hij zich in de gevangenis ook moest wassen gaf hij een antwoord dat geen antwoord was. Dat kon hij goed.

“Ik zei het je, hè?” predikte hij terwijl hij door zijn asymmetrische baard wreef. “Wat?” vroeg ik.

“Ik ben ziek geworden. Heel ziek. Dat komt omdat ik me hier gewassen heb toen. Is me bijna fataal geworden.” Hij keek me aan alsof hij op een ‘sorry’ wachtte.

“Je stinkt inmiddels weer als een lijk. Betekent dat dat je weer hersteld en gezond bent?” vroeg ik sarcastisch. M. lachte zijn rotte gebit bloot. Maar het was geen gezellige lach. Hij was vervelend en dwars. Ik liet hem maar en ging werken. Met mijn ziekenhuisuniform aan zei ik gedag. “Jee, je hebt echt een báán!” riep M. uit en hij zette de fles rotzooiwijn aan zijn lippen. Hij was niet terug naar af, maar nog verder afgegleden dan voorheen. Een jaar bajes had hem kunnen redden. Cold Turkey afkicken, discipline en regelmaat aanleren, begeleiden naar zelfstandigheid. Een week bajes maakte hem verder kapot.

Toen ik na negen uren werk weer thuis de voordeur opende, en op de deurmat stapte, deinsde ik terug. Ik liep bijna letterlijk tegen een muur van stank op. Ik besloot de snurkende M. wakker te klagen. “Jezus jonge, die stank is gewoon niet te hebben”, chagrijnde ik. Ik eiste dat hij zich weer ging wassen, maar M. weigerde dat. “Dan kan je hier niet blijven”, probeerde ik tevergeefs te chanteren. M. stond op en ging weg. De maanden erna heb ik hem vanuit mijn slaapkamer in de tuin zien slapen, soms nog met fles in zijn hand. Ik probeerde het vriendelijk. Legde uit dat ik er echt last van had, van die geur. Maar M. bleef bij zijn standpunt en weigerde zich te wassen. Hij bleef langer uit beeld. Onze levens kozen een ander pad. Soms lagen er bloemen voor mijn deur. Vers geplukt in de tuin van wat huizen verderop kon ik zien.


M. en ik waren als jonge twintigers geliefden van elkaar. Hij ging vreemd met een spook van een junkiegriet en ik besefte toen dat ik hem niet kon geven waar hij op zoek naar was: een geschikte metgezel voor zijn pad in de hel die hij als vrijheid vertaalt. Ik schrok me wild toen ik hem na twintig jaar zag als dakloze en voelde me verplicht hem te helpen. Ik heb geleerd dat je jezelf nooit moet overschatten als weldoener.


We zijn nu jaren verder. M. is er nog steeds, maar na een laatste ontmoeting ontwijk ik hem. Wat hij in de periode waarin hij bij mij sliep goed kon onderdrukken heeft hij nu de vrije loop gelaten. Agressie. Alcoholverslaving boetseert mensen om tot nare wezens. Het nare wezen dat ik zag, dat was M. niet. De ware M. is al heel lang dood. Van binnen. Ik heb hem de laatste verzorging gegeven in de douche. Ons gesprek erna was het afscheid.




コメント


コメント機能がオフになっています。

© 2023 by The Book Lover. Proudly created with Wix.com

Join my mailing list

Thanks for submitting!

  • images
  • Facebook Social Icon
  • Instagram
bottom of page